Toen leeftijdgenoten ontdekten dat spelen met je teddybeer juist in de pubertijd voor gelukzalige gevoelens kon zorgen, moet ik zijn begonnen. Later experimenteerde ook ik met de sterkte van de waterstralen op die verstelbare douchekop, maar het effect van die druk op die edele delen van mijn lichaam was niet te vergelijken met die andere sensatie. Mijn handen, mijn vingers leken niet gemaakt om te strelen. Waren het niet waard iets zachts te strelen.
Niels heeft zijn arm om me heen. Kijkt al lang niet meer naar de film. Kijkt naar mij. Ik weet het zonder mijn eigen blik van Eternal sunshine of the spotless mind af te wenden, bovendien weet ik dat ik kijk zonder te zien, zonder dat de beelden en geluiden tot me doordringen. Ik voel alleen zijn vingertoppen in de buurt van mijn taille, die daar nu wat kleding opzij schuiven en onder het katoen verdwijnen, mijn ongeschonden huid verkennen.
Ik voel zijn adem in mijn hals. Hoe moet ik het aan hem uitleggen? Als hij straks merkt dat mijn huid niet overal schoon en ongeschonden is? Daniël had het uitgemaakt omdat seks mij “minder deed dan het snijden” in mijn arm. Wat had Bart ook alweer gezegd? Ja, dat ik beter chirurg had kunnen worden, als ik zo van snijden hield. Van Bart had ik verwacht dat hij het zou begrijpen. Niet dus.
Maar hoe leg ik het uit?
Ik wil dat mijn huid mijn waarheid vertelt, Niels. De huid, ons grootste orgaan, onze buitenkant, ons omhulsel. Vaak onaangetast. Het is wie wij zijn, of beter: hoe wij worden gezien. Kleding, sieraden, tatoeages, oorbellen, piercings, make-up; het zijn versierselen die zeggen: aan deze buitenkant kan ik van alles veranderen, maar zelfs dan is het nog geen weerspiegeling van de binnenkant. Ik wil mezelf laten zien zoals ik werkelijk ben. Beschadigd, imperfect, schuldig. Dit is de enige manier.
Ik moet aan mijn rode jurkje denken, dat eigenlijk al te klein is voor me, en geen mouwen heeft. Als we op mijn kamer waren in plaats van op de zijne, zou ik het dan laten zien? Ik had het aan, die eerste keer, toen het aardappelmesje per ongeluk langs mijn pols schampte. Nooit zal ik het meer dragen. Ik gebruik het bijna altijd om het bloeden te stelpen; het ligt opgepropt, weggestopt in een hoek van mijn klerenkast.
Zie het als een aderlating, Niels. In de middeleeuwen dachten ze dat het werkte, en bij mij werkt het ook. Vooral als je het zelf doet. Pijn is de link tussen lichaam en geest. Of zie het anders als een zelf aangebrachte tatoeage, Niels. Dat voel je ook als je het laat zetten. Ze vervagen misschien minder snel dan littekens, maar ook mijn schrammen zullen nooit meer helemaal verdwijnen. En ook tatoeages hebben vaak een betekenis. De een meer en duidelijker dan de ander, maar de drager weet wat ze betekenen. Tenzij ze hun betekenis verloren hebben, en alleen de betekenis van wroeging, van spijt nog overblijft, spijt dat je die inktnaalden in je huid hebt laten zetten.
Ik draai mijn hoofd naar het zijne, vlak bij me. We hebben bijna geen oogcontact meer nodig. We zoenen weer, zoals eerder, maar dit zijn andere zoenen. Geen terughoudendheid meer, geen reserves meer zoals op de vorige afspraakjes. We geven ons allebei vol overgave, we willen ons in elkaar verliezen. Even vergeet ik mijn geheim, of probeer ik het uit alle macht te vergeten. Niels drukt me op de bank, zijn warme, zware lichaam bovenop me. Zijn handen masseren mijn borsten en het duurt niet lang voordat hij mijn bloesje begint open te knopen. Als hij het maar niet ziet.
Ik ben niet de eerste en ik zal niet de laatste zijn, Niels, echt niet. Gelegitimeerd door enkele uitspraken in de geschriften van de apostel Paulus zijn er door de eeuwen heen talloze mensen geweest die vonden dat ons vlees het moest ontgelden om de geest sterker te maken. Verlangens van het vlees bestraft door het vlees te straffen. Slechts weggelegd voor de sterken, de uitverkorenen. Met meer dan normale overtuiging vanuit het geloof. Een zelfopgelegde marteling, om dichter bij de pijn van de Messias komen, de pijn die hij voelde in die laatste uren; zijn voorbereiding om de zonden, de schuld van de mensheid weg te nemen. Een verslavende mystieke ervaring; pijn als levenspartner. Ons stoffelijk omhulsel is toch maar tijdelijk. Ga dus heen en gesel uzelf. En vergeet de cilice niet.
Misschien merkt hij het inderdaad niet eens op. Weinig mensen hebben oog voor detail, nemen alles in zich op. Als m’n armen min of meer hersteld waren, vergat ik soms iets met lange mouwen aan te trekken. Maar korte mouwen maakten geen enkel verschil. Niemand kijkt naar die polsen, niemand denkt dat er van de aanblik van een onderarm meer te leren valt dan van de uitdrukkingen op een gezicht. Als ze het al zien, doen ze vaak alsof ze mijn armen niet bestaan. Of ze zijn geschokt, kunnen zich niet voorstellen dat ik mezelf zoiets aan doe. Schandelijk! Barbara werd zelfs kwaad op me, toen ze het eindelijk ontdekte. En als je het probeert uit te leggen, worden ze alleen maar bezorgd, behandelen me alsof ik één of ander kwetsbare, breekbare, porseleinen pop ben.
Het is de ziekte van de moderniteit. Door onze vrijheid, onze ongebondenheid, onze overzelfbewustheid en daaruit voortvloeiend: onze minderwaardigheidscomplexen. Door het toevallige celibaat, het vrijgezellenbestaan opgelegd door pech. Door onze zichzelf steeds aanvullende lijsten met partner-eisen, die niets anders moeten waarborgen dan geborgenheid, veiligheid en – last but not least – afwezigheid van door de partner toegebrachte pijn; verbondenheid en trouw tot de dood ons scheidt. Maar beloftes zijn makkelijker te breken dan te houden, emoties lopen soms hoog op. Mensen zoals ik kiezen er dan liever voor zelf de pijn te beheersen, zelf te doseren. Liever zelf de controle over hoeveel pijn ik heb, dan machteloos toe te zien hoe de buitenwereld me mateloos beschadigd. En misschien ook wel mijn pijngrens verhogen, om te laten zien dat ik het wél aankan, dat al die andere pijn dan dragelijk wordt. Om te laten zien dat ik wél sterk ben, dat ik iets kan weerstaan, dat ik dus in ieder geval dat dan nog waard ben.
Alleen Lisa begrijpt het. Omdat zij hetzelfde is, wij zegen elkaars armen en we hoefden elkaar verder niets te zeggen. Eén donkere avond zochten we elkaar op, we hielden het niet meer uit en haar ouders waren weg. We waren samen alleen. We maakten scheermesjes schoon en scheurden onze huid open. Want zo voelt het, openscheuren. Zoals je een envelop openscheurt. Toen ging het bij haar mis, ze ging te diep, het wilde niet stoppen. De eerste hulp was vlakbij, ze is in paniek bij me achterop de fiets gesprongen. Voor haar en de buitenwereld bleef ik rustig. Het is goed gekomen, we zijn zelf ongelooflijk geschrokken, maar allebei zijn we er niet door afgeschrokken.
Het is een onbewuste, indirecte vorm van om aandacht vragen. Een superweggestopt hopen dat iemand het ontdekt nét voordat je het gaat doen, je tegenhoudt, weet wat er dwars zit, de juiste woorden zegt, zich over je ontfermt. Het is een niet durven zeggen dat het niet goed met je gaat, jezelf geen hulp gunnen, maar er zo intens naar verlangen.
Waarom doe ik het dan ook zo opzichtig? Anderen houden aan een vergelijkbare pijn alleen verbrande huid of blauwe plekken over. ‘Oh ongelukje…’ Wie gelooft er nou dat ik me per ongeluk op dezelfde plekken heb gesneden?
Ik ben nooit echt kwaad op de anderen, maar eerder woedend op mezelf. Ik dacht altijd dat als ik de anderen werkelijk vertelde wat ik voelde, of dat nu positief of negatief was, dat ik ze dan nog verder van me weg zou jagen. Misschien verklaar je me voor gek Niels, maar het is zo. Lisa zei ooit eens: ‘Sascha, wat wij doen, dat is letterlijk een muur om ons heen bouwen. Wij verharden en verdikken onze huid. Letterlijk.’ Door een verkeerd, of misschien een al te scherp, een al te juist, en daardoor een veel te kritisch zelfbeeld. Een veel te hard, onrealistisch zelfbeeld misschien. Als het net iets anders was gelopen, had ik een eetstoornis ontwikkeld. Ook anorexia is een vorm van zelfbeschadiging. Zelfbestraffing. Zelf opgelegde boetedoening. Naar binnen gerichte woede, woede die een ander misschien naar buiten zou richten, maar mij lukt dat niet.
Is het beter als hij het niet opmerkt? Dat we gewoon, zonder onderbreking, kunnen doorgaan met waar we nu eindelijk mee begonnen zijn? Iemand bij wie ik meer dan ooit mezelf kan zijn, die juist het belangrijkste aan me over zal slaan? Niet eens opmerkt? Wil ik dat? Wil ik dat echt?
Pijn. Pijn die andere pijn relativeert, pijn die andere pijn overheerst, die al het andere doet vergeten. De scherpte, de puurheid, Niels. Het is eigenlijk niet uit te leggen. Zo’n ongekend gevoel, zo’n effectieve overlevingsstrategie, dat werkt verslavend. Dat wordt een gewoonte. Net zoals anderen verlangen naar nicotine, moest bij mij de pijn op peil blijven. Ik weet dat het verkeerd is, maar het voelt niet verkeerd. Ik weet dat het afschrikwekkend is, maar het voelt niet afschrikwekkend. Ik weet dat ik beter gewoon zou moeten stoppen, maar als ik stop, voelt het niet goed. Hoogstens voor een tijdje.
Ik dacht dat ik te intelligent was voor een verslaving, maar hier lig ik, het warme lichaam van Niels tegen me aan, een mengsel van opwinding en de angst dat hij straks de verkenningstocht van mijn lichaam voortijdig staakt. Dat hij onze verstrengeling plotsklaps beëindigt.
Ik trek zijn t-shirt uit, hij knoopt mijn spijkerbroek open, trekt die naar beneden. Dan is mijn shirt, met lange mouwen, aan de beurt. En dan gebeurt het onvermijdelijke: ik sta in mijn lingerie en Niels’ vingers raken mijn beschadigde onderarmen aan. Zijn vingers verminderen snelheid, maar zijn blik blijft de mijne ontmoeten, en die blik blijft geil, verlangend. Dan gaan zijn vingers halverwege terug naar mijn pols. Met zijn wijsvinger begint hij als een blinde de lijnen van het littekenweefsel te lezen. Het braille van de verhardingen op mijn huid. Zijn ogen kijken nog strak naar de mijne, maar zijn vinger ziet mijn geheim, streelt mijn geheim. Op de een of andere manier doet dit oneindig meer pijn dan wat ik daar zelf ooit heb veroorzaakt. Deze streling voel ik door mijn hele lichaam, raakt mijn ziel. Het is mijn pijn die hij nu lief heeft, mijn verdriet, mijn diepste wezen. Hij heeft volledig lief wie ik werkelijk ben; ik zie in zijn blik dat hij me begrijpt, zonder dat ik maar één woord hoef te zeggen. Het maakt me machteloos. De pijn die ik nu voel, is de pijn die zou kunnen komen, als hij mij en mijn littekens in de steek laat. Iemand die mij werkelijk begrijpt mag mij niet verlaten. Iemand die me werkelijk begrijpt, bezorgt me niet meer pijn dan ik aankan.
Hij kust ze, mijn littekens. Op allebei mijn onderarmen. Kijkt er nu wel naar. Dan knoopt hij zijn eigen broek los, trekt hem uit en legt mijn hand op de binnenkant van zijn bovenbeen. Het duurt even voordat ik hem begrijp, maar dan voel ik tussen de haren diezelfde verdikkingen. Een heel landschap. Ik probeer het te lezen zoals hij het mijne heeft gelezen. Ik weet niet of het me lukt, of hij begrijpt dat ik hém ook begrijp. Hier lijken mijn vingers voor gemaakt, om deze hardheid te strelen.
‘Jij bent al een tijdje gestopt,’ zeg ik in een opwelling. Het zijn oude littekens, voelde ik, zag ik na een korte blik. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Ik vraag me af of we eerst nog wat kleren uittrekken, voor we weer iets aandoen.
‘Gestopt is een groot woord.’ Hij zegt het kalm, intiem, sexy. ‘Ik stel het uit, een uur, een dag, een week. En dan hoeft het niet zo nodig meer. Of ik ga iets anders doen. Rennen, of m’n trommelvliezen beschadigen door keiharde muziek te luisteren. En ik ben bloeddonor geworden. Eens in de drie maanden word ik lekker lek geprikt.’
Ik knik langzaam, sla mijn armen dichter om hem heen. ‘Ik zou het ook wel uit willen kunnen stellen,’ zeg ik.
‘Laten we het samen uitstellen, Sascha’ zegt hij en kust me vurig.
En we gaan door met wat we nu al veel te lang hebben uitgesteld.
Schrammen
Geplaatst in Uncategorized.